In de hedendaagse samenleving lijkt de cultuur eindelijk gedemocratiseerd; de cantates van Bach liggen naast de shampoo en de likdoornpleisters in de schappen van de kruidenier, pocketuitgaven van de hoogtepunten uit de wereldliteratuur kosten amper nog een tientje en in de schouwburg zal iemand in avondkleding vreemder aangekeken worden dan iemand in spijkerbroek. Is dat niet fantastisch?
Nee, zegt Herbert Marcuse in 'De eendimensionale mens'. Volgens hem gaat er in dit proces van democratisering ook iets waardevols verloren. Een belangrijk kenmerk van de kunst was altijd haar vervreemding van het leven. Kunst stond los van het leven, transcendeerde het, was radicaal anders. Dit bleek bijvoorbeeld uit het feit dat men zich bijzonder kleedde voor een concert, als maakte men zich op voor een ritueel. Deze kloof tussen kunst en maatschappij maakte het eveneens mogelijk dat kunst kritisch en subversief was; zij was een protest tegen wat er bestaat. Door de kloof te dichten en de cultuur te populariseren, probeert de kapitalistische samenleving in wezen de kunst van haar pijnlijke waarheid te ontdoen. Dit proces noemt Marcuse 'repressieve ontsublimering'.
Thijs Lijster & Jan Sietsma