Mattheüs 7:15-23; Bergrede: waarschuwing voor valse profeten

Erforsche mich Gott und erfahre mein Herz         BWV 136

Wo Gott der       Herr nicht bei uns hält                     BWV 178



Vele cantates die Johann Sebastian Bach in zijn eerste jaar in Leipzig componeert en uitvoert, beginnen met een woord uit de Bijbel. In cantate 136 is dat een psalmvers dat hij (of zijn tekstdichter) geschikt acht bij de Evangelielezing voor deze dag. Die lezing handelt over de bergrede, beroemde woorden van Jezus die hier waarschuwt voor valse profeten met het welhaast spreekwoordelijke

 

‘Aan de vruchten zal men ze herkennen’ 

 

Met zo'n tekst kun je goed uit de voeten, zou je denken. Maar het resulteert, als zo vaak bij Bach's tekstschrijvers, in een theologisch werkelijk onnavolgbare gedachtengang met tal van citaten, afkomstig uit zowel het Evangelie als uit het Oude Testament. Met name is de auteur geïnteresseerd in het verband tussen de uit de dood teruggekeerde Jezus en de zonde van Adam. Neemt U dit alles eens grondig door en concludeer vervolgens dat Bach ook dit keer buitengewoon kritiekloos is t.a.v. aan hem geleverde teksten. En toch, Bach wordt hoe dan ook sterk geïnspireerd door soms zeer inferieure teksten. Het leidt bij hem altijd tot superieure muziek, passend bij de boodschap.

 

Maar bij cantate 136 is er iets wat enigszins te denken geeft. Neem bijvoorbeeld die zeer uitgebreide koraalfuga aan het begin. In een stralende toonsoort van A majeur is deze niet alleen zeer feestelijk - luister naar de hoorns die het hoofdthema aankondigen - maar ook idyllisch met die prachtig wiegende zestienden in een 12/8 maat. Mooi is het zeker. Maar wat heeft het van doen met de boetedoening waar het over gaat in dat psalmvers (139) waar God gevraagd wordt mij, zondaar, te zoeken, mijn hart te peilen, mijn gedachten te doorgronden? Er klinkt een vurig pleidooi in de tekst om mij te beproeven (‘Prufe mich’) en toch; er is blijkbaar geen enkele aanleiding om die zachte bewegingen in deze muziek te verstoren, geenszins. De tekst spreekt over het Opperwezen dat de zondaar beproeft, de muziek verbeeldt een God vol van genade, sterk begaan met de individuele mens.

 

De vraag is; heeft Bach eigenlijk wel nieuwe muziek geschreven voor deze zondag, of heeft hij wellicht een oudere, misschien zelfs een wereldse cantate herschreven? John Eliott Gardiner werpt de vraag op en ook Andreas Bomba doet deze veronderstelling. De originele manuscripten geven hier blijkbaar geen duidelijkheid over. Zeker is wel dat het middelste deel van de alt-aria (3) en het finale koraal kunnen worden bestempeld als nieuwe composities. Maar voor het overige staat niets vast. Wat de cantate-luisteraar zou kunnen missen is een directe en indirecte uitdrukking van de boodschap in de muziek.

 

De opening is een moderne, concertante fuga waarin het met een hoorn en oboi d’amore versterkte orkest zelfstandige, versierende thema's speelt als omlijsting  van de koorfuga zonder zelf aan die fuga deel te nemen. Wel horen we in het begin in de hoorn het fuga-thema, maar pas nadat de sopranen dit thema hebben gezongen ('Erforsche mich, Gott, und erfahre mein Herz’)begint de opbouw van de fuga. Hierna volgt een intermezzo en we horen vervolgens sopranen, alten en tenoren zeer nadrukkelijk naar voren komen met de woorden;

 

‘Prufe mich’

 

Tegelijkertijd zingen de bassen tweemaal het thema om vervolgens een tweede fuga-expositie te beginnen die ook nu weer wordt afgerond met ‘Prufe mich’. Het tenor-recitatief wat hierna volgt (2) begint met een verminderd akkoord, mogelijk is dat bedoeld als een voorbode van het ‘unerträglich sein’ waarmee het zo dadelijk zal eindigen. In aria 3 kondigen alt en hobo (beiden volgen overigens een heel eigen weg) de Dag des Toorns aan, de Dies Irae, de vreeswekkende dag waarop het Laatste Oordeel zal plaats vinden. Opvallend is dat de gebruikelijke huiveringwekkende schilderingen achterwege blijven, de sfeer lijkt eerder ontspannen te zijn. We kunnen wel stellen dat de tekst ongewoon neutraal behandeld wordt. Pas bij het  middendeel van deze aria wordt de dramatische impact enigszins verhoogd als de alt daar (zonder hobo) Gods wrekende toorn in het vooruitzicht stelt. Hierna is er een wending in deze cantate als in het bas-recitatief troost geboden wordt aan de gelovigen. En vervolgens is het  duet voor bas en tenor is zeer opgewekt van toon met voortdurend terugkerende dalende loopjes van de violen. In het slotkoraal laat Bach de onderliggende baspartij over een hele octaaf op en neer gaan tot aan de woorden ‘die ganze Welt’.

 

 

Over cantate 136 zegt Aryeh Oron op zijn website:

 

"I have to admit that although it is hard for me to accept it, that this is not a very inspired cantata in musical terms. The main cause for the lack of inspiration seems to be the text, which was written for educational purposes. There is very little in the text to inspire anybody to write high level music, even if his name is Johann Sebastian Bach."

 

En pioneer Whittaker zegt in zijn standaardwerk 'The Cantatas of Johann Sebastian Bach':

 

"The tender prayer 'Search me, O God, and know my heart, try me, and knows my thoughts' Psalm cxxxix. 23, is not akin to the confident chorus which opens 'Erforsche mich, Gott, und erfahre mein Herz'. Another text must have been the first cause of this number. Nor is the music particularly interesting in this guise; there are fine moments, without doubt, it is difficult to imagine Bach without them, but in spite of the splendid and animated counterpoint it fails to grip".

 

 

Es ist dir gesagt, Mensch, was gut ist BWV 45


De eerste twee jaren in Leipzig componeert Bach zo'n 150 cantates (meer dan één per week) maar daarna vertraagt zijn tempo. In het voorjaar van 1726 stopt hij enige tijd met componeren. Hij voert dan wel cantates uit maar maakt gebruik van 18 cantates van zijn neef Johann Ludwig uit Meiningen. Die zijn zo'n tien jaar eerder geschreven op teksten, waarschijnlijk afkomstig van zijn broodheer, de graaf van Saksen-Meiningen. Deze teksten bevallen Johann Sebastian blijkbaar zo dat hij, als hij medio 1726 weer zelf begint te componeren, een reeks cantates schrijft op teksten uit diezelfde bundel. Deze ‘Meininger cantates’ hebben als gemeen-schappelijk kenmerk dat ze uit twee delen bestaan: een Oud-Testamentische en een Nieuw-Testamentische bijbeltekst, beide gevolgd door een recitatief en een aria. Zo krijgen ze een symme-trische structuur, met de Nieuw-Testamentische tekst in het midden: 

 

Bijbel OT - Rec. - Aria - Bijbel NT - Aria - Rec. - Koraal 

 

Bij deze tweedelige cantates wordt de eerste helft vóór en de tweede ná de preek uitgevoerd. 

 

In cantate 45 treffen we fragmenten aan (in deel II) uit de door Jezus uitgesproken ‘bergrede’. Deze woorden vormen de kern van de cantate en de Oud-Testamentische woorden van de profeet Micha die we aan het begin horen (‘Es ist dir gesagt, Mensch was gut ist') ontlenen daar hun betekenis aan. Toch wil Bach als omlijsting van de cantate een - wat genoemd wordt - tutti bezetting krijgen en daarom krijgt die tamelijk secundaire tekst uit het Oude testament een prominente plek aan het begin en een prominente behandeling terwijl hij de Evangelie-tekst (de kernwoorden, de woorden van Christus) heel bescheiden laat uitvoeren in een kleinschalig geheel.

 

Maar in beide portretteert hij de tekst op verschillende manieren. Zo horen we in het arioso waar de bas als Vox Christi optreedt (4) dynamische figuren in de strijkers die een krijgshaftige nadruk aan Jezus’ woorden geven. Hier schemert iets door van de operacomponist die Bach had kunnen zijn. Van het openingskoor met die tekst uit de profeten maakt Bach een complex en rijk geornamenteerd muziekstuk. Toch is die tekst eigenlijk Oud-Testamentisch streng. God heeft gezegd wat hij van je eist: je aan zijn woord houden, deemoedig zijn en liefde betrachten. En dus schrijft Bach een fuga, zoals gebruikelijk als het bij hem gaat over regels en wetten. Een simpel motief gebaseerd op het ritme van 

 

‘Es ist dir gesagt’ 

 

leidt hier tot een hoogst ingewikkelde fuga die abrupt wordt onderbroken door een gezamenlijk

 

'nämlich'

 

waarna een opsomming begint van datgene wat God gezegd heeft. Maar in plaats van de strengheid die je zou verwachten benadrukt Bach hier eerder een blijmoedige en opgewekte gehoorzaamheid. Hier wordt een zeer onspectaculaire, zeg maar alledaagse zondagse schriftlezing, verklankt in een ongewoon complex en rijk geornamenteerd muziekstuk. 

 

De tenor-aria (3) heeft veel weg van een menuet. Maar die feestelijke strijkersbegeleiding en de wisselende ritmes vormen eigenlijk een sterk contrast met de tekst. Die is juist nogal dreigend met woorden als ‘Scharfe Rechnung’ en ‘Qual und Hohn’. Ellende en smaad zal ons loon zijn als we zondigen!

 

Na de krijgshaftige woorden van Christus uit de bergrede (4) komen we met de alt-aria in een heel andere stemming. Ofwel gezamenlijk of beurtelings gaan fluit, continuo en stem rustig wandelend voort. Troost en zekerheid, dat moet het uitdrukken. En ook het laatste recitatief en het koraal bieden diezelfde ontspanning en kalmte. Dat koraal was en is ook nu nog bekend terrein voor de gemeente.

 

 

Commentaar van de deskundigen? Albert Schweitzer vindt het helemaal niet mooi wat Bach hier doet, met name over het beginkoor schrijft hij zeer kritisch. De voortdurende herhaling van ‘Es ist dir gesagt, Mensch’ vindt hij op den duur behoorlijk storend. Het is hem dan ook volstrekt onduidelijk waarom de grote meester het onmogelijke probeert te doen; deze tekst door een koor laten uitvoeren. Het was beter geweest dit als een simpel arioso te laten zingen. Zoals de bas het tweede deel opent, zó had het gemoeten. 

 

Maarten ‘t Hart vestigt de aandacht op de tenor-aria. Hij vindt dat we die aria met die tedere strijkersbegeleiding in de romantiserende uitvoering van Ernest Ansermet moet horen, dan kun je amper begrijpen dat Bach geen negentiende-eeuwer was. En inmiddels kunnen we dat weer horen want in 2008 is dat alles op cd uitgebracht.

 

Misschien wel de mooiste uitvoering vind ik persoonlijk die van de Nederlandse Bach Vereniging opgenomen in de grote kerk van Veere.

 

 

 

 

Geraadpleegde bron; Andreas Bomba

 

Deze cantate is gebaseerd op de gelijknamige hymne van Justus Jonas (1524) waarbij de tekst een adaptatie is van de 124ste psalm. Van de acht strofes van de hymne zijn er zes ongewijzigd overgenomen. 

 

Net als in cantate BWV 177 wordt het openingskoor begeleid door een orkestpartij met een geheel onafhankelijke textuur, waarbij de koraalmelodie, gezongen door het koor, zin voor zin is ingeweven. De cantus firmus (de hoofdmelodie) komt tot ons via de sopranen die ondersteund worden door de hoorn. De tekst spreekt van de hypothetische situatie dat God ons moedwillig enige tijd overlaat aan andere krachten (een ‘razen van vijanden’) en we horen dan ook hoe de muziek in een voortdurend stromen en met een zeer complexe textuur steeds maar voortsnelt. Er zijn zeer levendige, zeg maar woeste illustraties van vijandelijke hordes die ons omringen en dreigen ons te verpletteren. Daartegenover staan de homofone passages van het koraal die staan voor de stabiliteit die de Heer ons biedt. Het feit dat de instrumentale thema’s steeds onveranderd blijven maakt dat deze sterk contrasterende muziek als geheel toch een eenheid vormt. 

 

Terwijl deel 2 en deel 5 als overeenkomst hebben dat het beide koraalverzen zijn, beide met uitbreidingen door middel van geïntegreerde recitatieven, zijn deze twee delen toch totaal verschillend van elkaar. In 2 presenteert de alt solistisch de koraalmelodie in halve noten met daaronder een wringend contrapunt in het continuo, onderbrekingen zijn gezet als secco recitatieven. In 5 zijn die onderbrekingen verdeeld tussen bas, tenor en alt, de koraalzetting is vierstemmig dus eventueel kan daar het koor worden ingezet, en de continuopartij is gebaseerd op een geruststellend drieklankmotief.

 

Maar de feitelijke boodschap van deze cantate is vervat in die opwindende tenor-aria (6) die uiteindelijk na al die varianten van het choral volgt; hier wordt de ‘taumelnde Vernunft’ muzikaal verbeeld met eveneens 'taumelnde' muzikale figuren en syncopen en uiteindelijk geconfronteerd met de strenge oproep van de vromen;

 

'Schweig!' 

 

Maar die dramatische confrontatie brengt slechts tijdelijk wat kalmte in het adagio van het middendeel waar de luisteraar ‘mit Trost erquickt’ wordt dankzij een fermata.

 

 

Wat te zeggen van cantate 178? We zijn wellicht geneigd om alles van de ‘grote Johann Sebastian’ hogelijk te waarderen, maar kan het zijn dat hij ook zwakkere momenten heeft? Wellicht op dit moment in de zomer van 1724? Simon Crouch (van ClassicalNet) waagt het zich daarover uit te spreken en hij beschouwt deze cantate inderdaad als een zwak moment. Veel woorden heeft hij daarvoor niet nodig.

 

“The chorale cantata BWV 178, built around Justas Jonas' eponymous hymn, is something of a disappointment. Bach, the master of chorale harmonisation, seems to have been put off his stride by the awkward rhythm of the chorale tune (which is not so different in melody from some of the great chorales) and never seems at ease with his task. There's always a sense of a stubborn tune being pulled in the wrong direction! The cantata opens with vigorous call to arms (unusually, in this context, not featuring trumpets) with strongly dotted rhythms and sweeping semiquavers. This is followed by a chorale interpolated by the alto soloist's commentary. The bass aria that follows is the most memorable part of the cantata: An excellent string introduction and accompaniment to a vocal line that, apart from a few inspired phrases, seems to just "fit in" with the instruments. Perhaps the instrumental parts came from a previously composed piece? Another hymn verse follows, this time rhythmically sung by the tenor over an ostinato accompaniment. And then another! By this time, the chorale settings are beginning to wear a bit thin. The final aria for tenor is pleasantly unmemorable and the cantata closes with a straightforward (and fully successful) chorale setting. Visit this cantata for the bass aria only."

 

Copyright © 1996 & 1998, Simon Crouch.

 

Tjaaah Simon, dat is ferme taal! Je vind dus dat er, als er strijd geleverd moet worden trompetten bij horen. We horen ze niet en het is dus niet overtuigend. We worden wat verveeld, zeg je dan,  door het steeds maar terugkerende koraal. Het is allemaal nogal dunnetjes en als we toch nog iets van deze cantate willen beluisteren dan volstaat de bas-aria. 

 

 

Is het hierna nog mogelijk om een enthousiaste luisteraar te vinden? Er zijn geen commentaren te vinden over deze cantate, dit werk is de laatste vijf jaar in Nederland niet uitgevoerd. En Vestdijk, ‘t Hart, ze zwijgen in alle talen hierover. We moeten uitwijken naar de website van Julian Minchham. En die heeft wel heel veel woorden nodig want hij besteedt maar liefst 5 1/2 pagina om hier e.e.a. te beschrijven. En hij begint aldus

 

What a cracking opening chorus! 

 

Een heel andere zienswijze dus. Hoe verschillend kunnen we oordelen over zo’n werk. Wie de grondige analyse van Julian in z’n geheel tot zich wil nemen die klikt onder aan deze pagina even verder. Maar ik sta zelf toch iets dichter bij Simon Crouch. Want hoe luiden mijn eigen notities over dit stuk? Dat, bij het luisteren naar Harnoncourt de gemeente - maar ook de hedendaagse luisteraar - weinig rust gegund wordt. Op zich is dat niet erg als daar een flinke strijd geleverd wordt. Maar moet het dan zo snauwerig zijn, zo verbeten die zang in dat openingskoor. Het houterige zingen lijkt ook op de solisten over te slaan. Nee, niet mooi. 

 

Rilling dan? Rilling biedt uitsluitend mechanische klanken zonder enige ontroering. En ook Richter brengt ons zo’n eikenhouten beginkoor maar dan, vanaf de bas-aria transformeert bij hem deze cantate naar een wat andere stemming en de muziek gaat alsnog wat bewegen. Blijkbaar is een zo prachtige en wendbare stem als die van Fisher-Dieskau nodig om dit alles tot z’n recht te laten komen maar ook het orkest doet mee en we horen die ‘Wellen’ inderdaad stromen. Nee, dit hebben we nog niet eerder zo gehoord. Keren we terug naar Harnoncourt dan is daar de 'opwindende' tenor-aria (‘Schweig, schweig...’) juist heel bijzonder; een welhaast experimenteel stuk is het geworden dankzij de authentieke instrumenten. Wonderlijke klanken horen we hier en het is prachtig. Het is inmiddels duidelijk; het meerdere keren luisteren, verschillende uitvoeringen horen, het kan bij een cantate die niet direct aanspreekt toch tot een soort van waardering leiden. Jawel Simon.