Lucas 2: 22-32;                         Toewijding van Jezus in de tempel

Erfreute Zeit im neuen Bunde BWV 83



Kaarslicht werkt bijzonder opwekkend op donkere winter-ochtenden. Veertig dagen na de kerst stromen kaarslichtprocessies binnen in de kerken van heel Europa, om zo de kilte en de schemering te verdrijven en een centrum van licht te bewerk-stelligen temidden van de geloofsgemeenschap. Het is het feest van Maria Lichtmis. 

 

40 dagen na de geboorte van een jongen biedt de moeder, volgens de joodse traditie, een lamp en een duif aan om die te offeren om zo gezuiverd te worden van de onreinheid die de geboorte van een kind teweeg heeft gebracht. In het geval van Maria valt dag 40 op de 2e februari en het is op die dag dat zij de oude man Simeon ontmoet in de tempel. Aan hem is geopenbaard dat hij niet zal sterven voor hij Christus gezien heeft. En hier herkent dan Simeon met zijn profetische blik de Christus in het kind Jezus en ziet dat er aldus een einde zal komen aan het tijdperk van de oud-testamentische wetten waarin de dood van dieren noodzakelijk is om vergeving te krijgen. Het is het begin van een nieuwe orde ('Im neuen Bunde') waarin Jezus zichzelf aanbiedt als het Paaslam; voor eens en voor altijd het perfecte offer. 

 

Maria Lichtmis is de afsluiting van alle feestelijk-heden rond kerstmis. En het ‘Nunc dimitis’ wat wij kennen als de Lofzang van Simeon verwijst naar het heil voor elke gelovige. Hier zien we weer die typisch Lutherse doodsmystiek waarbij de dood gezien wordt als een bevrijding uit alle aardse lijden, een onschuldige doorgang, een slaap, naar een beter, eeuwig leven hiernamaals. Aldus verwoord;

 

Lof en dank zij de Heer dat ik heb geleefd tot nu toe zodat ik deze dag kan zien; ik zal gelukkig sterven, mijn dood nu zal heerlijk zijn omdat God vervuld heeft wat Hij me gezegd heeft dat hij zou doen. Want mijn ogen hebben zijn Zaligheid gezien.

 

Hoe reageert de Lutherse Bach, wees geworden toen hij 10 was en weduwnaar op de leeftijd van 35 op deze bijbelse passages? Zoals we dat vaker zien bij Bach; het uur van de dood ('letzte Stunde') wordt met vreugde begroet, als een 'erfreute Zeit'. In de tekst horen we nog wel de weerklank van de oud-testamentische wet, als contrast met de nieuwe orde van Christus met pas aan het eind de introductie van het licht. Maar Bach kiest in de openingsaria al voor een levendige soloviool en voor allerlei vocale melisma's b.v. op het woord 'erfreute' en 'freudig' om de vreugdevolle tijd van de nieuwe orde te verbeelden. Het lijkt soms een 'Brandenburgs' concert wat we hier horen.

 

In het tweede deel, de bas-aria, karakteriseert hij de oude orde met meer archaïsche muzikale vormen zoals daar zijn een canon en een middeleeuwse psalmmelodie voor het Nunc dimitis;

 

Es kann erfreut den Ausspruch tun; Denn meine Augen haben deinen Heiland gesehen.’

 

En dan wordt die iets te bezadigde sfeer weer verbroken als de tenor tezamen met die voortsnellende soloviool zich naar de troon der genade haasten (3). 

 

Als dan het volgende deel uitgevoerd wordt (een recitatief, 4) dan zal het zo ongeveer tegen 8 a.m. lopen als het winterse daglicht gaat wedijveren met de kaarslicht; een behulpzame illustratie bij 

 

'Dein Heiland kann der zweifel Schatten trennen'

 

waarna het slotkoraal vervolgens spreekt over ‘Heil und selig Licht’.

 

 

 

Tja, cantate 83. Jammer die openingsaria daar bij Harnoncourt met een onzeker jongetje en onzekere hoorns. Het wachten is op een hoogtepunt wat maar niet komt. We kunnen nog denken dat het aan de uitvoering ligt maar inmiddels bezit ik er vier en het enthousiasme blijft uit. Dit ondanks, of misschien wel dankzij, al die virtuositeit in de vioolpartijen. Een interessante suggestie over deze cantate in dit artikel 'De Italiaanse connectie'.

 

 

 

Bron; Ruth Tatlow

 

Mit Fried und Freud ich fahr dahin   BWV 125


Bach legt dit reeds eerder door Buxtehude gebruikte koraal ten grondslag aan zijn koraalcantate voor Maria Lichtmis van vrijdag 2 februari 1725. Let wel: Bachs koraalcantatejaargang maakt het hem onmogelijk om op oudere composities terug te vallen, dus zowel de zondag tevoren als die erna gaan nieuwe koraalcantates (BWV 92 en 126) in première. Het is een drukke tijd.

 

Maria Lichtmis heet ook wel Maria Reiniging, aansluitend bij de joodse traditie die een kraamvrouw tot 40 dagen na de bevalling als onrein beschouwt, waarna zij zich met haar boreling in de tempel dient te vervoegen. Het is ook de dag waarop de kaarsen worden gezegend, verwijzend naar de voor-christelijke lichtfeesten die de twee maal veertig dagen lange winternacht begrenzen: met St. Maarten (11 november, 40 dagen vóór midwinter) gaan de kaarsen aan, op 2 februari (40 dagen na midwinter) kunnen ze weer uit.

 

Het evangelie voor dit feest is uiteraard het verhaal van Lucas 2:22-32 waartoe de lofzang van Simeon (‘Mit Fried und Freud’) behoort, maar de vraag blijft toch waarom we ons, nauwelijks 40 dagen na Jezus' geboorte alweer met de dood moeten bezighouden. Maar misschien hoeft dat ook niet. De traditie (ook die van Luther en Bach) heeft van Simeon weliswaar een oude man gemaakt die, blijkens zijn lofzang, tot sterven bereid is, maar er staat nergens dat dit ook zal gebeuren. Ook het Nunc dimittis aan het slot van de katholieke mis richt zich niet uitsluitend op degenen die binnenkort zullen komen te overlijden. Simeon was misschien wel een man in de kracht van zijn leven die verklaart met Jezus het leven áán te kunnen.

 

Het openingskoor is in een 12/8 maat die altijd associaties geeft met een vredige, pastorale stemming. De vocale passages worden bijeengehouden door een doorgaande orkest-begeleiding met een thema van slechts zes noten, in feite een versierde opvulling van die markante kwintsprong waarmee de koraalmelodie begint. De toonsoort is die van de expressieve e-klein, die tot monumentale hoogten verheven opnieuw zal verschijnen in het openingskoor van de Matthäus Passion. Het koraal wordt (als gebruikelijk) gezongen door de sopranen in lange noten, ze worden begeleid door de lagere stemmen van het koor in een dichtgeweven imitatie, die het serene -een treurzang gelijke- deel van het intrumentale thema in zich heeft opgenomen. Slechts twee maal onderbreekt Bach dit patroon: bij de woorden 'sanft und stille' waar alle stemmen in een zeer plotseling piano overgaan en waar het levendige ritme plaats maakt voor een meer rustige maat. Het contrast met het hiernavolgende 'wie Gott mir verheissen hat' is dan des te overtuigender. En nogmaals leidt Bach het vocale deel naar meer rust nl. net voor de finale regel van het koraal 'der Tod ist mein Schlaff worden'. In het galante, wat Frans aandoende kwartet met fluit, hobo d´amore en continuo (2) maakt de alt, als gewoonlijk de prototypische gelovige, zich de woorden van Simeon eigen, en illustreert het moment dat zijn ogen zullen breken (dus toch dood) met een voortdurend gebroken vocale lijn. En ook nu komt de beweeglijke zang bij herhaling tot stilstand op de zeer lage noten van ‘Sterben’. Het dramatisch recitatief (3) van de bas wordt doorschoten met de rustgevende tekst en melodie van het koraal. Bach citeert hier de tweede strofe van de Lutherhymne waarop de cantate is gebaseerd (‘Das macht Christus, wahr' Gottes Sohn’) maar gebruikt het als reflexie en commentaar. Dan, na drie donkere, langzame en introverte delen breekt stralend licht door in die duisternis met een uitgelaten tenor/bas-duet, begeleid door een briljant violenpaar. Het ‘Es schallet’ echoot van de een naar de ander.

 

 

Blijkbaar moet ik deze cantate vaker horen om de schoonheid ervan te ontdekken. Want mooi is het toch wel, vooral die twee mannen in dat 'stoere' duet. Maar veel enthousiaster is onze vaste deskundige uit Maassluis: 

 

“Het openingskoor ontluikt, net als het openingskoor van de Matthäus, uit het e-klein akkoord. Ook de maatsoort is dezelfde, en ook in andere opzichten is er grote verwandschap met het openingskoor van de Matthäus. En toch, hoe groot desondanks het verschil. Dit koor is strenger, grimmiger. Een fantastische compositie. Direkt na het openingskoor volgt een verbluffende altaria. Murray Young zegt daarover: 'Probably the most extraordinary aria that he ever composed'. Ongelofelijke dissonanten. Twintigste-eeuwse muziek (en er dan ook sprake van een opvallende verwantschap met het duet van moeder en dochter uit 'Das Buch mit sieben Siegeln' van Franz Schmidt). Wat een smart wordt hierin uitgezongen! Wat een verbijsterend aangrijpende aria!”

  

Ik vind deze aria pas mooi als ik hem hoor in de Lutherse Kerk. Het is zondagmiddag, het is januari 2007. Druilerig weer in deze veel te warme, herfstachtige winter en ik heb oorpijn. De alt Joseph Schlesinger vind ik tot op dit moment alleen aardig om te zien, maar nu, deze zondagmiddag ziet hij voor ‘t eerst kans om een ieder te beroeren met deze bijzondere, breed uitgesponnen aria. Het is mooi. 

 

Overigens Harnoncourt (en ook Gardiner en Herreweghe) zijn niet echt om voor warm te lopen; op cd moeten we bij Rilling zijn, m.n. voor het duet.

 


 

'Ich lasse dich nicht, du segnest mich denn BWV 157' wordt ook wel uitgevoerd op deze feestdag maar werd oorspronkelijk voor een andere gelegenheid geschreven.

 

>>>>>

Zo laat Gij, HEER, Uw knecht,

Naar 't woord, hem toegezegd,

Thans henengaan in vrede;

Nu hij Uw zaligheid,

Zo lang door hem verbeid,

Gezien heeft, op zijn bede.

Een licht, zo groot, zo schoon,

Gedaald van 's hemels troon,

Straalt volk bij volk in d' ogen;

Terwijl 't het blind gezicht

van 't heidendom verlicht,

En Isrel zal verhogen.

 

 

(Nunc dimitis ofwel de Lofzang van Simeon, berijming van 1773)

 

Ich habe genung! BWV 82


Bijzonder, en ook wel een beetje vreemd, is de zoals wel vaker bij Bach, onverhuld erotische ondertoon die spreekt uit teksten die betrekking hebben op de liefde voor Jezus. Zie bijvoorbeeld de onsterfelijke regels uit cantate 82;

 

‘Ik heb de heiland, de hope der vromen, in mijn begerige armen genomen.’

 

Tja, dat zouden we nu anders formuleren, dacht ik zo. Het is baroktaal, zoals ook dat woord 'genung' dat is want een drukfout is het niet, 'genung' staat hier voor 'genug'.

 

BWV 82 is een cantate voor Maria-Lichtmis, dat wil zeggen voor de tweede februari, maar het handelt hier over een universeel gevoel, het verlangen naar de dood. Het is misschien wel een van de meest persoonlijke cantates die Bach geschreven heeft. Dat komt ook doordat we nu eens geen koor horen en ook geen koraal. Het is een cantate voor een solist en ze bestaat uit drie aria's die met elkaar verbonden zijn door twee recitatieven. Het is één van die mooie en bekende cantates die in een recente populariteitspoll van radio 4 (2011) eindigt op nr. 73. De keus van de luisteraar dus. Dat moet toch vooral te danken zijn aan de aria 'Schlummert ein'. Kennen wij die ook niet van het Notenbüchlein voor Anna Magdalena? Jawel, Anna Magdalena kopieert het tweede en derde deel van deze cantate in haar notitieboek. Het is dan begin 1726 en het is zes maanden na de dood van haar drie jaar oude dochtertje. Bach doelt in deze cantate natuurlijk op zijn relatie met Christus maar hier zou ook een vader aan het woord kunnen zijn die hulpeloos moet toezien hoe zijn dochter in een dodelijke slaap valt, en die vreugdevolle dans aan het eind zou ook vooruit kunnen zien naar een hereniging in de eeuwigheid. Deze muziek is universeel.

 

Op 25 januari 2004 hoor ik deze cantate in de Lutherse kerk in Amsterdam. Opvallend is het gebruik van twee zeer  verschillende hobo's. In die bekende aria 'Schlummert ein' tovert Lucas van Helsdingen daar een oboe da caccia tevoorschijn, een vrij groot, gebogen instrument, eindigend in een trompetachtige trechter. De klank doet denken aan een hoorn. Het schijnt dat de engelse hoorn vaak als zodanig gebruikt wordt maar dat is natuurlijk niet authentiek. En wat speelt Lucas schitterend en wat zingt Pierre Guy Le Gall White ontroerend mooi.

 

Maarten 't Hart spreekt in superlatieven over deze cantate: De eerste aria is al wonderschoon maar de tweede aria....... daarvoor schieten alle woorden te kort. De derde is heel apart: uiterst levenslustige muziek op de tekst 

 

'Ich freue mich auf meinem Tod'

 

Deze cantate is, zegt hij, de tweelingbroer van 56. En hij meldt dat deze cantate zijn bestaan begon als een solocantate voor de bas. Daarna werd de cantate, een terts omhoog getransponeerd, aan een sopraan gegeven, vervolgens weer in de oorspronkelijke toonsoort aan een alt (mezzo): uiteindelijk werd ze rond 1746 aan een bas gegund: mogelijk Bach's schoonzoon Altnikol. Een tenorversie ontbreekt in dit rijtje maar toch... Op basis van de sopraanversie (met daarbij een traverso i.p.v. een hobo) presenteert Ian Bostridge haar op een CD uit 2000 als tenor-aria, waarbij opgemerkt mag worden dat ze de typerende ligging van Bach's gewoonlijke tenorpartijen niet haalt. Wat je ook over de zin of noodzaak van dergelijke gedaante-verwisselingen mag zeggen, Bostridge laat die, aldus nog steeds Maarten in een Luister-recensie, overtuigend klinken, lyrisch warm en met een weldadige rust. 'Schlummert ein' klinkt zelfs buitengewoon innig, ondanks een enkele vale intonatie in het strijkersensemble.

 

In mijn collectie is er ook nog een alternatieve versie o.l.v. Geraint Jones. Dat is de oudste opname die ik ken, uit 1959 stamt deze met een plechtstatig zingende Gerard Souzay. Wat een verschil met die opname van Ian Bostridge. Engelsman Ian zingt met een Italiaans orkest, een onmiskenbaar Italiaans geluid. De franse Gerard zingt in de Abbey Road studio's juist met een engels orkest, prachtig gedragen, romantisch, plechtstatig. Wat een mooie stem! Het orkest bij Bostridge is veel kleiner en heeft dus die prominente traverso voortdurend op de voorgrond, soms hoor je een luit. Het is allemaal heel mooi maar Gerard zit er toch dichter bij naar mijn gevoel. 

 

Bij Harnoncourt klinkt alles prachtig maar de zanger maakt er iets teveel opera van. Geen wonder want het blijkt Philippe Huttenlocher te zijn die met zijn voordrachten ook veel Rilling opnamen ontsiert. Wel is dit de enige opname met een oboe da caccia i.p.v. de fluit. Fischer-Dieskau die deze keer bij Rilling aantreedt is prachtig en ook het orkest is hier heel mooi. 

 

 

 

Bronnen; Ruth Tatlow/Maarten ‘t Hart

 

Bekennen will ich seinen Namen       BWV 200


Een aria voor alt en twee violen. De tekst is een parafrase op de lofzang van Simeon. Zeer waarschijnlijk geschreven voor het feest van Maria Reiniging 1742, dat is 8 jaar voor Bach’s dood. De cantate komt niet voor in de Harnoncourt-Leonhardt serie. Maarten meldt dat van deze cantate alleen de alt-aria rest.

 

"Als om ons eraan te herinneren hoeveel er waarschijnlijk verloren is gegaan. Misschien wel 120 kerkcantates. Heeft zich in de muziekgeschiedenis iets verschrikkelijkers voorgedaan? Deze aria werd ontdekt in 1924 en gepubliceerd in 1935."

 

De Kruidvat-versie van deze aria valt niet eens tegen; Sytse geeft hier echt alles wat hij in zich heeft. De aria staat op de CD met 'Tilge Höchster meine Sünden'. En ik heb hem ook van Gardiner. Rilling biedt natuurlijk een vrouwelijke (tevens de meest krachtige) alt.