Twee cantates voor Driekoningen (Festo Epiphanias)
Een vloed van kamelen zal je land overspoelen,
jonge kamelen uit Midjan en Efa.
Uit Saba komen ze in groten getale,
beladen met wierook en goud.
Zij verkondigen de roemrijke daden van de HEER.
(Jesaja 60 vs 6)
De drie wijzen komen van ver. Vanuit het Oosten (Saba ofwel Sheba ligt waarschijnlijk ergens in het huidige Jemen) reizen ze naar Bethlehem om de pasgeboren Jezus te zien. Bach onderstreept hun exotische afkomst met ‘oriëntaalse’ klanken. Althans, hij doet een poging daartoe maar die is duidelijk niet gelukt want het klinkt helemaal niet Arabisch maar wat we wel horen is een ongewoon bonte instrumentatie: strijkers, hoorns, blokfluiten en hobo’s da caccia. Toch bijzonder. Stem voor stem, in canon, zetten de verschillende stemmen van het koor in, in een stijgende lijn. Zo creëert Bach het beeld van de wijzen die verder trekken maar ook van nieuwsgierige omstanders die samen komen om de exotische bezoekers te aanschouwen.
Bach sluit met deze muziek zijn eerste kerstcyclus in Leipzig af. Hij lijkt zich wel te verlustigen aan die exotische klanken, met het hele orkest in de openingsprocessie zo nu en dan in een galmend unisono. Als de wiegende twaalfachtste maat, en daarmee de karavaan tot stilstand is gekomen, wordt op de sobere stal van Jezus ingezoomd.
'Gold, Weihrauch, Myrrhen brachten sie dar, Alleluja!'
En dan ligt de bal alsnog bij de Lutherse gemeente. In het intieme koraal wat nu volgt kunnen de kerkgangers zich samen met de koningen rond de kribbe wanen. Maar ze kunnen zich ook (en dat gebeurt in de basaria) de vraag stellen wat zij het Christuskind kunnen geven. De gewone mens immers kan geen exotische geschenken als mirre en goud aanbieden. En dan moet het antwoord zijn; we kunnen onszelf aan Jezus schenken. Eigenlijk is dat een heel mooie gedachte want het betekent in feite dat je jezelf waardig acht om een geschenk te kunnen zijn. Het betekent dan ook dat je jezelf moet accepteren, dat je met jezelf in het reine moet zijn. Zou Bach dit zo bedoeld hebben? We nemen het aan. Bij deze.
De bas stelt een vraag, de tenor komt met het antwoord.
'Nimm mein Herze zum Geschenke, Alles, alles was ich bin.'
We zijn inmiddels weer terug bij de volledige orkestklank en bij het opgewekte karakter van de muziek die klanken voortbrengt, klankkleuren die we nergens anders bij Bach horen. En bij het finale koor waarin niet langer het geëxalteerde individu aan het woord is maar de voltallige gemeente, verenigd in het geloof, in een heel simpele zangstijl.
'Ei nun, mein Gott, so fall ich dir Getrost in deine Hände'
Dit is de laatste van een serie elkaar opeenvolgende cantates, allen geschreven rond kerst 1724. De eerste daarvan is adventscantate BWV 62 en deze BWV 65 voor Driekoningen is het sluitstuk. Een mooie cantate. Maarten 't Hart zegt dat de thematiek van het openingskoor sterk verwant is met het Preludium in C-groot (BWV 547). In 't Preludium worden echter zulke halsbrekende kunststukken uitgehaald met het thema dat hij daardoor het openingskoor van deze cantate, waarin dat achterwege blijft, nooit zo indrukwekkend heeft kunnen vinden als vele andere Bach-bewonderaars. Maar goed, die handicap heb ik niet en ik zeg verder dat ik dat unisono op het eind (vrij zeldzaam bij Bach) zo prachtig vindt en dat we die ontroerend mooie tenor-aria ‘Nimm mich dir zu eigen hin’ ook wel even moeten noemen. In de Westerkerk, op 29 januari 2011, blijkt dat ook weer als Robbert Overpelt zijn stem verheft.
Bronnen: All of Bach/ Hans-Christoph Rademann
De eerste uitvoering van deze cantate is op 6 januari 1725. In het Erato-boekje noemt Maarten 't Hart dit werk een 'Pinkstercantate' maar volgens andere, meer recente bronnen is dit een cantate voor ‘Festo Epiphanias’ ofwel in goed Nederlands ‘Driekoningen’. Eigenlijk refereert de tekst nauwelijks aan deze feestdag dus wij gaan luisteren wanneer het ons schikt.
Festo Epiphanias herinnert niet alleen aan de manifestatie van Christus aan de drie koningen maar ook aan zijn latere verschijning op de bruiloft te Kana waar hij water in wijn veranderd. Epiphaneia is grieks voor ‘verschijning’ en in de eerste strofe van de tekst, gezongen door het koor wordt vooruitgelopen op dit verschijnen; ‘Liebster Immanuel, Herzog der Frommen, du meiner Seelen Heil, komm nur bald’. Dit openingskoor wordt volledig gedomineerd door het orkest, het koor begint pas na een instrumentale introductie van niet minder dan 20 maten. Gratieuze klanken horen we in een 9/8 maat, een reminiscentie aan dansen zoals die ooit klonken aan het hof, een paarsgewijs aantreden van fluiten, hobo’s en violen, alternerend gepresenteerd. Daarna is het koorgedeelte eigenlijk heel simpel en homofoon, een sterk contrast met de instrumentale partijen. Maar het is wel zo’n pre-romantische ‘love-song’ die lang in het hoofd blijft rondzweven. Daarna wordt de instrumentale introductie weer herhaald.
Er volgen twee recitatief - aria paren, waarna het werk eindigd in een mild wiegend koraal in 3/2 maat.
Van grote schoonheid is de langzame, ietwat chromatische tenor-aria (3) in fis klein waar de tenor zich verenigd met de twee oboe d’amore partijen in een expressief trio. Het gaat hier over de ‘harte Kreuzereise’ naar Golgotha, waarbij Bach vrijwel instinctief in zijn muziek een zware tred en een welhaast ondraaglijk pathos inbouwt. Ten onrechte want zij ontkrachten de woorden ‘schreckt mich nicht’ volledig. Soms lijkt hij in zijn muziek slechts woorden te verklanken zonder aandacht voor wat er eigenlijk gezegd wordt. Er volgen vier maten in een sneller tempo bij de woorden ‘wenn die Ungewitter toben’ om weer snel terug te keren bij een lento als Jezus ons vanuit de hoge zijn ‘Heil und Licht’ zendt.
De tweede aria (voor de bas) is wellicht de eenzaamste aria die Bach ooit schreef ‘Lass, o Welt, mich aus Verachtung’(5). Uiterst fragiele vocale lijnen zijn het, uiterst somber in hun volstrekte isolement. Ze worden enigszins gecompenseerd door de fluit die als een troostende beschermengel inspiratie kan bieden.
En wat zeggen de kenners over deze cantate?
"Die Epiphaniaskantate, 'Liebster Immanuel' gehört zu den herrlichsten Werken Bachscher Musik. Ihr erster Chor erinnert sehr an den aus der kantate 104"
zegt Albert Schweitzer. Maarten meldt dat het fraaie openingskoor helemaal niet lijkt op dat van BWV 104. Dus Schweitzer zegt maar wat? Zelf weet ik eigenlijk niet zo goed wat te melden over deze cantate.
Bronnen: Maarten 't Hart/John Eliot Gardiner