Sie werden euch in den Bann tun I     BWV 44

De cantate BWV 44 stamt uit Bach’s eerste jaar te Leipzig, 1724. Blijkens de onmiskenbaar instructieve inhoud van de tekst moet de auteur wel een theoloog geweest zijn. Er is geen twijfel mogelijk, het is dezelfde theoloog die ook de teksten voor de cantates 6 en 37 geschreven heeft. Iemand met een zeer karakteristieke gedachtengang. Als een soort van algemene levensles en bij wijze van troost na geleden verdriet komt hij tot de volgende conclusie: precies zoals palmen die, behangen met gewichten, juist rechter gaan groeien, zo wordt ook de christen niet beschadigd door enig verdriet. Hebt U het beeld voor ogen? 

 

Wie jullie doodt zal denken dat hij God een dienst bewijst.

 

Dat zingt het koor in het begin van deze cantate. Ai, dat klinkt tamelijk dreigend maar helaas ook nogal actueel. De bereidheid om te doden voor een al dan niet godsdienstige overtuiging. Eveneens somber stemmend is die voorspelling van Jezus, een waarschuwing aan zijn leerlingen.

 

Ze zullen jullie in de ban doen!

 

Jezus probeert zijn volgelingen uit te leggen dat hun leven als gelovigen in een wereld die Hem afwijst niet altijd makkelijk zal zijn. Het 'in de ban doen' betekent hier 'verstoten zijn uit de synagoge'. Excommunicatie dus.

 

Mogelijk speelt de tijd van het kerkelijk jaar een grote rol bij al deze somberte. Immers, we zijn belandt in de periode tussen Hemelvaart en Pinksteren. Jezus heeft zijn discipelen verlaten en pas met Pinksteren zal de Heilige Geest tot hen komen. Bach begint zijn cantate met een strenge instrumentale canon, goed passend bij de dreigende sfeer van de tekst. De urgentie wordt nog extra benadrukt door het grillige koor dat plots opdoemt. Dat koor klinkt als het volksoproer wat we kennen uit de Johannes-Passion, dat grote werk dat anderhalve maand eerder zijn première heeft beleefd. Bach buit het contrast in de tekst tussen het lijden en de troost volledig uit. De vocale en instrumentale solisten hebben plaatsgemaakt voor een voornamelijk homofoon koraal waarin de woorden 'wer euch totet' sterk beklemtoond worden d.m.v. een zeer expressieve chromatiek.

 

Zowel de nu volgende aria als het koraal (solistisch gezongen dan wel eenstemmig) schilderen het door misere bekleedde pad van christenen op deze wereld. We bevinden ons duidelijk op 'het smalle pad'. U weet ongetwijfeld wat hiermee bedoeld wordt.

 

Pas na een recitatief van de bas vind er een grondige verandering plaats. Er volgt nu een sopraan aria met een heel ander karakter. We horen allerlei  onafhankelijke instrumentale motieven die de sopraan en haar boodschap omlijsten.

 

Es ist und bleibt der Christen Trost....

 

Levendige, vreugdevolle bewegingen horen we hier, die binnen die dreigende atmosfeer van deze cantate aantonen dat het slechts om een voorbijgaande beproeving gaat.

 

 
Bij het beluisteren van verschillende uitvoeringen blijkt dat sommige gedeelten zowel door het koor als door solisten kunnen worden gezongen. Dat is soms verassend. Een mooie jongenssopraan horen we bij Harnoncourt en die wordt deze keer met name genoemd, het is Peter Jelosits. Maar verder moeten we blijkbaar niet bij Harnoncourt zijn, ook deze keer niet. We kunnen ons beter tot Karl Richter wenden, dat is pas mooi. 

Ik hou mijn beschouwing (geïnspireerd door Alfred Dürr) deze keer wat kort, zal mijn energie bewaren voor cantate 183 (zie hiernaast). Misschien wel aardig om de tekst nu eens integraal te publiceren. Ik vond ergens een vertaling gemaakt door Leo de Leeuw. 

 



Aria (Duet) [Tenor, Bas] 
Oboe I/II, Fagotto e Continuo 

Ze zullen u in de ban doen. 

Koor [S, A, T, B] 
Oboe I e Violino I all' unisono, Oboe II e Violino II all' unisono, Viola, Fagotto e Continuo 

De tijd komt, 
dat wie u doodt zal menen 
God een dienst te bewijzen.

Aria [Alt] 
Oboe I, Fagotto e Continuo 

Christenen moeten op de aarde 
discipelen van Christus zijn. 
Op hen wachten alle uren 
totdat zij zalig overwonnen zijn 
marteling, ban en zware pijn.

Koraal [Tenor] 
Fagotto e Continuo 

Ach God, menige diepe smart 
overkomt mij in deze tijd. 
De smalle weg die ik moet gaan 
naar de hemel is vol tegenspoed.

Recitatief [Bas] 
Fagotto e Continuo 

De anti-christ, 
dat grote beest, 
probeert te vuur en te zwaard 
de lidmaten van Christus te vervolgen, 
omdat hun leer tegen hem in gaat. 
Hij beeldt zich daarbij ook nog in, 
dat zijn handelen God welgevallig is. 
Alleen: christenen lijken op die palmtakken 
die onder een gewicht des te hoger groeien.
 
Aria [Sopraan] 
Oboe I e Violino I all' unisono, Oboe II e Violino II all' unisono, Viola, Fagotto e Continuo 

Het is en blijft de troost van de christenen 
dat God over zijn kerk waakt.
Want ook als dadelijk de bliksems zich verheffen 
dan zal toch na alle stormen van ellende 
de zon van de vreugde hen toelachen.

Koraal [S, A, T, B] 
Oboe I e Violino I col Soprano, Oboe II e Violino II coll'Alto, Viola col Tenore, Fagotto e Continuo 

Daarom, mijn ziel:
vertrouw alleen op Hem
die u geschapen heeft.
Het mag gaan zoals het gaat,
Uw Vader in de hoge,
Hij weet op alle dingen raad.
   

Vertaling: Leo de Leeuw 

Sie werden euch in den Bann tun II BWV 183

Het is zondag 13 mei 1725. De cantate van vandaag is zeer kort, de uitvoering duurt minder dan een kwartier. Er wordt wel gedacht dat Bach’s belangstelling voor het schrijven van cantates in deze periode verflauwt. Maar toch, wie gaat tellen komt tot de conclusie dat zijn productie onveranderd hoog is. Tussen eind april en eind mei 1725 schrijft hij 8 cantates. Is het een wonder dat sommige wat aan de korte kant zijn? En het blijft allemaal hoogst origineel, elke cantate is een nieuw experiment.

 

De tekst (van Christiane von Siegler) van het voor deze dag gekozen lied behandelt een evangelietekst die de vervolging van de apostelen voorspeld. Echter, zo wordt gezegd, de arm van Jezus zal de gelovige beschermen, daarom zal deze Hem bereidwillig en opgewekt volgen. Het is een tekst die Bach eerder op muziek gezet heeft in BWV 44, precies een jaar geleden. Maar wat nu een solo voor de bas is, de opening, was toen een krachtig duet gevolgd door een al even krachtig (massa-)koor. Bach herhaalt zich zelden. Waarschijnlijk ziet hij het als een uitdaging; met exact dezelfde tekst zien hoe verschillend die uitgewerkt kan worden. 

 

De bezetting van deze cantate is ongewoon. Maar liefst vier hobo’s en ook nog een violoncello piccolo voor de tenor-aria. Die ongewone instrumentatie wordt ingegeven door de uitwerking van de twee aria’s (2 en 4) in zeer rijk geornamenteerde vocale en instrumentale partijen. Maar niet alleen die aria’s, ook het tweede recitatief krijgt een ongewone instrumentale begeleiding; het constant terug-kerende motief 'Ich bin bereit' schakelt heen en weer tussen de beide hobo paren (da caccia en d’amore) en de altstem.

 

Maar eerst dat bijzondere openingsrecitatief. Boven een a van het orgelpedaal die aangehouden zal worden tot aan de finale cadens geeft de bas ons op gebiedende toon zijn waarschuwing.

 

‘Sie werden euch in den Bann tun’

 

Akkoorden van de vier hobo’s begeleiden het. Het kan niet anders of dit alles moet daar in Leipzig een unieke en zeer indringende klank hebben geproduceerd. De kerkgangers zitten nu rechtop in de kerkbanken. De tenor-aria die hierna volgt is langer dan alle andere onderdelen van de cantate bij elkaar, ze is het hoofdbestanddeel. 

 

‘Ik vrees de dood niet, Jezus zal me beschermen’

 

En toch, het timbre is consequent donker, somber hier en daar, de toonsoort is in mineur. De stemming is er één van reflectie, gelatenheid. Misschien is er een schijn van blijdschap maar die is er niet. Er is in de wendingen van de vocale lijnen een suggestie van huiver, van pijn. Dat blijft zo tot aan dat energieke melisma op ‘folge’. Dat is een sleutelbegrip in deze cantate en het is indicatief voor Bach’s onvoor-waardelijke levenshouding; wat er ook gebeurt, ik zal Christus volgen. Het is die zekerheid en dat rustig vasthouden aan het geloof wat in deze muziek wordt uitgedrukt. Dan, in het recitatief (3) wordt de ziel onderworpen aan de wil van Christus. Vanaf dat moment lijkt dat de troost van deze cantate te zijn. Steeds opnieuw horen we het motief van de alt.

 

‘Ich bin bereit’  

 

Het keert terug in de figuren van de hobo’s. Maar in de laatste zin van dit recitatief wringt Bach ons toch nog onverwachts van de ene toonsoort in een andere. Er blijkt inderdaad twijfel uit de tekst en Bach brengt dat krachtig in beeld. Jawel, we gingen naar C majeur, de toonsoort van de finale aria, maar wel met een onverwachte schok. En vervolgens is die sopraan-aria is nu juist van een heel vreedzaam karakter; troost en zekerheid, dat is wat ze biedt. De beide oboe da caccia (de laagste hobo’s dus) spelen een rustig concert in het middenregister, lager dan de zangstem. Tezamen met de strijkers vormen ze misschien wel de muzikale uitdrukking van een goed geplaveid pad waarover die glazen fragiliteit van die hoge stem kan voortgaan.

 

Het slotkoraal neemt als tekst het vijfde vers van een hymne van Paul Gerhardt 'Zeuch ein du deinen Toren' terwijl we tegelijkertijd de melodie van het koraal ‘Helft mir Gottes Güte preisen’ horen.  Het is zo’n sterke melodie die - hoe zullen we dat zeggen - een ‘Duitse robuustheid’ heeft. Je kunt je voorstellen hoe de burgers van Leipzig hierbij gaan staan en hun stemmen verheffen naar het dak van de kerk. Maar we weten niet of Bach’s gemeente meezingt met de koralen. Misschien blijven ze zitten, alleen maar luisterend en verzonken in hun eigen gedachten. 

 

 

Dit is helemaal geen onaardige cantate, deze BWV 183, die bij Harnoncourt helaas verprutst wordt door de jongenssopraan. Maar als én Arleen Auger én Peter Schreier mogen aantreden in één en dezelfde cantate, tja, dan kan er weinig meer misgaan. Bij Rilling is dat het geval en het is werkelijk prachtig. En dan ben ik benieuwd wat Gardiner hier van maakt. Maar hé, de betreffende cd ontbreekt want er zit iets heel anders in het boekje. Fame in de Kalverstraat lost dit op, nog even geduld.

 

 

Bronnen: Nele Anders/ Julian Mincham

 


Violoncello piccolo - een vijfsnarige cello, meestal ook met een kortere mensuur dan de ´standaard´ moderne cello. Aan de snaren C G D A wordt een e-snaar toegevoegd zodat tegelijkertijd een groter toonbereik ontstaat en een instrument met een eigen klankkleur. Het instrument wordt alleen voorgeschreven in laat barok repertoire en raakt daarna in vergetelheid. Johann Sebastian Bach schrijft de violoncello piccolo voor als obligate partij in een aantal cantates. In Anna Magdalena´s handschrift van J.S. Bachs 6 Suites a violoncello solo staat bij de 6e suite geschreven: a cinque cordes en genoteerd CGDAe. In deze zesde suite wordt naast de bassleutel ook veelvuldig de tenorsleutel gebruikt. Moderne cellisten op moderne cello´s moeten zich in hogere posities behelpen met duimposities op de A-snaar. Het veelvuldig voorkomen van gearpeggieerde akkoorden met een wijde ligging behoort ook tot de specifieke mogelijkheden van de violoncello piccolo. Heden ten dage worden er nagenoeg geen violoncello piccolo's meer gebouwd. 

 

Melismen - melismatiek is in de muziek het zingen van meer noten op een lettergreep (een zogenaamde notentros). Zo'n lettergreep noemt men een melisme. Melismen komt men vooral tegen in het Gregoriaans, het Italiaanse belcanto, in Turkse en Arabische muziek en bij soulzangeressen in de traditie van Whitney Houston. Een voorbeeld van melismatiek is ook het Wilhelmus in de bewerking van Adriaen Valerius. Hij voorzag de oorspronkelijk Franse melodie van buigingen als: ‘Wilhelmus va-han Na-hassouwe ben ick van Dui-huitschen bloet’.