Lucas 8: 4-15. Gelijkenis van de zaaier
Cantate 18 hoort tot de zéér vroege cantates, mogelijk gecomponeerd in 1713 of anders in 1714. Bach is dan nog hoforganist en kamermusicus in Weimar. Recent heeft hij kennisgemaakt met de muziek van Vivaldi en dat blijkt ook wel uit de experimenteerlust, uit de Italiaanse invloeden in dit werk. Wat hij gebruikt als instrumentarium is uniek; geen hout- of koperblazers, geen violen, alleen vier altviolen en een continuo groep, dat is het. Later (in 1724) zal hij nog een nieuwe versie maken, dan voegt hij twee blokfluiten toe.
De tekst van BWV 18 is van theoloog Erdmann Neumeister. Het gaat over Lucas 8, de parabel van de zaaier. Jezus vergelijkt Gods woord met zaad dat op een akker valt: soms draagt het rijke vrucht maar vaak ook wordt het vertrapt, of het komt op droge bodem of tussen doornen terecht. Zo leidt ook Gods Woord niet altijd tot resultaat: door beproevingen of aardse verlokkingen valt het niet in goede aarde, het geloof blijft achterwege.
Bach begint met een instrumentale sinfonia voor de vier altviolen en continuo. Het stuk wordt gekenmerkt door vele bewegingen omlaag en omhoog. Met grote sprongen en gebroken akkoorden wordt duidelijk gemaakt waar het in deze cantate om gaat: neervallend zaaigoed, neervallende regen, neervallende sneeuw, opkomend gewas, opkomend geloof.
Na het bas-recitatief (2) met veel oudtestamentische strengheid is er vervolgens plaats voor emoties en expressiviteit als Christus ten tonele gevoerd wordt (3). Dit zeer uitgebreide recitatief is het cruciale deel van de cantate en ongetwijfeld gaan de kerkgangers wat meer rechtop in hun banken zitten bij het aanhoren van wat hier ter sprake komt. Het gaat over de leugens van de satan, over moord, over blasfemie. Het zijn geen kleine zaken en in de muziek horen we dit alles in klanken verbeeld. De zaaier-parabel wordt hierbij op de voet gevolgd. Bach zoekt het experiment en het leidt tot vormen die we nergens anders in zijn cantates aantreffen. Zo worden belangrijke woorden geïllustreerd met zeer buitenissige coloraturen. En maar liefst vier maal wordt dit zeer lange recitatief onderbroken door aanroepingen uit de Lutherse litanie;
‘O hoor ons...’
In de enige aria (4) van deze cantate horen we de sopraan die een persoonlijke reactie mag geven. Er is rust, er is zelfvertrouwen dankzij Gods woord en zo kan zij (ook melodisch) een eigen weg gaan zonder gevaar zich te verstrikken in ‘satans netten’ hier hoorbaar aanwezig in de vier unisono spelende strijkers. Uiteindelijk mag het koor namens de gelovigen uit Bach’s tijd maar ook namens de gelovigen van nu besluiten met een deel van een kerklied uit het begin van de reformatie: ‘Durch Adams Fall ist ganz verderbt’.
Albert Schweitzer zegt over deze cantate:
'Die rezitativische Wiedergabe des langen Satzes aus Jesaja 55:10 mit dem die Kantate anhebt, ist eine Meisterleistung ohnegleichen. Auch die Litanei 'Mein Gott, hier wird mein Herze sein' in welche der Chor viermal mit 'Erhör uns lieber Gott' einstimmt, is erstaunlich wirkungsvoll deklamiert'.
Het is inderdaad mooi en dat komt bij Suzuki heel goed tot z’n recht. En wat heerlijk als dan na die ultra lange recitatieven uiteindelijk toch weer een aria losbreekt.
Reformator Luther zag in de oprukkende Turken een apocalyptische coalitie: ze spanden samen met de duivel (en met de Joden; daar hield Luther ook niet van) tegen de christenen.
(Trouw, 1 juni 2005)
‘Bescherm ons Heer tegen de Turken en de Papen’. Hm, tja, dat is wat hier wordt gezegd. Maarten Luther (autheur van het koraal wat aan deze cantate ten grondslag ligt) heeft het duidelijk op de Turken en de Papen gemunt. De Teldec uitgave maakt voor de engelssprekende markt daar de volgende vertaling van
'And smite all them on evil bent'
Dat is niet mis. Maar misschien is dat wel de juiste vertaling om de sentimenten te verwoorden die in Luther’s tijd gangbaar zijn, want als we de details even weglaten, dan is dit een zeer ouderwetse, zeer militante ‘smijt-met-de-vijand-cantate’. Een voor ons ietwat oncomfortabele herinnering aan een stukje militante kerkhistorie. Niet voor de gevoelige ziel.
Deze hele cantate lijkt wel doortrokken te zijn van haat en paranoia. Maar ondanks die onplezierige kwalificaties is het hoogst indrukwekkend. Bach gebruikt in zijn orkestrale textuur gedurende zijn hele tweede jaargang geen enkele trompet, nou ja, één keer als ondersteuning van de cantus. Maar nu is die trompet blijkbaar nodig en met een heel andere intentie. Het koor heeft hier een agressie en een wreedheid die uniek is in deze periode en de trompet leidt hen daarbij. Een dergelijke chaos en alomtegenwoordig gevaar komen we niet vaak tegen. Waar het militaire karakter in een koor als bij BWV 111 georganiseerd, zelfs gedisciplineerd klinkt, hier zeker niet, hier is een waar pandemonium aan de gang. Ook is dit de enige cantate in de tweede jaargang die een ander koraal aan het eind gebruikt, alsof Bach zich realiseert dat een wending, een cesuur in de cantate met ditzelfde koraal onmogelijk zou zijn. In plaats daarvan presenteert hij dan uiteindelijk het grote dubbelkoraal ‘Verleih uns Frieden, Gib unsern Fürst’n.’
Cantate 126 is, hoe dan ook, een hoogstaand werk maar wel met allerlei onprettige beweringen. Het is zo’n werk dat er eigenlijk om vraagt de tekst te veranderen voor een hedendaagse uitvoering, zeker als die in de kerk zal zijn. Maar toch, de cantate is wel gebaseerd op de gelijknamige Luther hynmne waaruit de onbekende tekstschrijver, ongewijzigd, de eerste en de derde strofe heeft overgenomen plus de zesde en zevende. De resterende strofen worden geparafraseerd.
En het is die oorlogszuchtige, Lutherse geest van de eerste strofe die Bach heeft geïnspireerd tot het schrijven van echte strijdmuziek, gekarakteriseerd door agressieve anapeste ritme’s en die virtuose trompetpartij. Zowel de tenor-aria, speciaal de uitbundige middensectie vol coloraturen die een echo vormen van de drang uit het openingskoor, als de bas-aria, waar de extravagante tekst gevat is in een melodie die maar liefst twee octaven bestrijkt en razendsnelle dalingen in de continuo partij bevat, geven aan dat Bach op deze zondag niet alleen de beschikking heeft over een grandioze trompettist maar ook over eerste klas vocalisten.
De cantate is mooi. Het rommelige koper bij Harnoncourt wordt goedgemaakt door het koor. Hoog boven alles uit de sopraanpartij. Rilling moet je in dit geval niet naar luisteren. Maar hoe denken we over de uitvoering van Richter? Maarten ‘t Hart heeft een duidelijke mening:
"Bas-aria geweldig. 'Stürze zu Boden', luidt de tekst. Wie moeten er op de grond storten? De ongelovigen. Verderop wordt hun nog erger toegewenst. 'Lass sie den Abgrund plötzlich verschlingen.' Dat alles wil Bach laten horen, en in de uitvoering van Karl Richter met Dietrich Fischer-Dieskau wordt de luisteraar inderdaad tegen de grond gesmakt. Dit is één van de meest verbluffende woede-uitbarstingen van Bach."
Tot zover Maassluis. En ook in Groningen wordt de kwaliteit van deze cantate opgemerkt; de broers Euwe en Sybolt de Jong openen hier hun eerste cd mee. Een krachtige start.
Bronnen : Trouw, Simon Crouch, Craig Smitch,
Maarten ‘t Hart
Litanie - Een litanie is een biddend verzoek om hulp of bijstand aan een lange lijst van heiligen of bij een reeks van ziekten of beproevingen die veelal in processie door een voorzanger (hier: de sopraan) worden aangeroepen en door gelovigen (hier: het vierstemmig koor) worden bevestigd of afgesmeekt met een telkens terugkerende formule als ontferm u over ons, verhoor ons of bid voor ons. Ook Luther handhaaft een litanie in zijn liturgische vernieuwingen.
Erdmann Neumeister - Deze theoloog (1671-1756) geldt wel als de uitvinder van de ‘gemengde cantate' waarin ook recitatieven en aria's voorkomen. In 1714 dicht hij voor Telemann een complete jaargang cantateteksten; ‘Geistliche Poesien mit untermischten Biblischen Sprüchen und Choralen auf alle Sonn- und Fest-Tage durchs gantze Jahr’. Bach doet hier ook zijn voordeel mee.
Turken en Papen. Na de bespiegelingen van de tenor in BWV 18 over geloofsdwaling en vervolging vraagt de sopraan om bescherming voor ‘des Türken und des Papsts grausamen Mord und Lästerungen, Wüten und Toben’. Deze tekst voelt nu wellicht misplaatst, in de tijd dat Luther ze schreef waren ze heel actueel, de Turken belegerden de stad Wenen en het opkomende protestantisme werd vanuit Rome fel bestreden.
Parodie - De term "parodie" is van Griekse oorsprong, waarin het een samenstelling is van para- ('naast') en oide ('lied'). Oorspronkelijk had de term "parodie" een volledig neutrale betekenis van 'imitatie' ('een lied naast een lied'), zonder dat er van satire sprake was. Tot en met de achttiende eeuw was het heel gebruikelijk om bijvoorbeeld muziek te hergebruiken. Een belangrijke reden hiervoor was dat muziekstukken op die manier bij meer gelegenheden ten gehore konden worden gebracht. Johann Sebastian Bach maakte vele parodieën van eigen werk (zelfparodie). Hij verwerkte bijvoorbeeld een deel van een hoboconcert in een koor van een cantate of hij voorzag een aria uit een cantate van een nieuwe tekst voor een andere cantate of voor een van zijn passiemuzieken. Ook van het werk van anderen, zoals Antonio Vivaldi en de broers Alessandro en Benedetto Marcello, maakte hij parodieën, volgens de principes van "translatio, imitatio en aemulatio", waarbij de parodie de fase van de "translatio" (vertaling) vertegenwoordigt. Hij en zijn tijdgenoten maakten parodieën dus zeker niet om het publiek te laten lachen om het origineel, maar integendeel uit bewondering, om ervan te leren of om de werken uit te kunnen voeren met andere muziekinstrumenten dan de oorspronkelijke.
Heel vreemde associaties roept deze titel altijd weer bij mij op. Laten we uit de doeken doen hoe we dat moeten zien, die 'Leichtgesinnte Flattergeister'. Ik ga dat in dit verhaal proberen.
Opvallend: alweer een korte cantate, en opnieuw zonder openingskoor. Wie chronologisch luistert merkt dat het in deze periode (februari 1724) vaker voorkomt. Is Bach druk met andere zaken? In april zal zijn Johannes Passion voor het eerst worden uitgevoerd. Mogelijk neemt dit hem dermate in beslag dat hij een eerder geschreven seculier werk (we weten niet welk) herschrijft tot deze kerkcantate. En er zijn aanwijzingen dat BWV 181 inderdaad een parodie is. Zo is het gebruik van één trompet in de instrumentatie typerend voor 'Kapelmeister Bach' zoals hij te werk gaat in het tijdperk Köthen. En ook dat duet in het slotkoor, hij doet zoiets in zijn Leipziger periode niet meer.
Als deze cantate voor het eerst wordt uitgevoerd dan is dat hoogstwaarschijnlijk in een versie zonder dwarsfluit en hobo. Bach voegt voor latere uitvoeringen deze instrumenten toe. Bij de tenor-aria staat eigenlijk wel vast dat Bach daar oorspronkelijk een instrumentale solopartij (een z.g. obligaat-partij) bij heeft geschreven en dat die verloren is gegaan. We horen lang aangehouden noten van de solist die ruimte bieden voor obligate versieringen, we horen een continuopartij zonder muzikale motieven. Dat alles wijst duidelijk in die richting. In verschillende uitvoeringen wordt er dan ook een reconstructie van die partij toegevoegd. In de visie van Alfred Dürr is dat een viool maar de meeste uitvoeringen kiezen een ander instrument; orgel, clavecimbel, hobo.
En vervolgens de vraag; waar gaat deze cantate over, wat zijn in ‘s hemelsnaam ‘leichtgesinnte Flattergeister'. We moeten voor een goed begrip de Bijbel ter hand nemen (of daar goed in thuis zijn) en lezen over ‘de gelijkenis van de zaaier’ (Lukas 8) waarbij Jezus ons uit de doeken doet op welke wijze het Evangelie wordt verbreid. Het evangelie is in die gelijkenis het zaad, verspreid door de zaaier. Maar er gaat veel van de boodschap (het zaad) verloren, het valt ‘an dem Wege’waar het wordt vertrapt of het wordt door vogels opgegeten, op ‘Felsen’ (rotsen) valt het waar het niet kan wortelen, het valt onder ‘Dornen’ waar het ‘erstickt’ en tenslotte ook in ‘guten Lande’ in vruchtbare aarde dus waar het uit kan groeien. Zeer beeldend wordt alles wat de groei in de weg zou kunnen staan in deze tekst beschreven. Het geloof kan door wellust en door aardse schatten worden overwoekerd, er zijn mensen met een ‘hart van steen’ (Felsenherzen) waarin het geloof niet kan doordringen, er zijn mensen die, levend als in een real-life-soap op Kreta, slechts in oppervlakkigheid verkeren (Leichtgesinnte Flattergeister) waarbij het geloof niet beklijft. Misschien komt Belial (een andere naam voor de Duivel) daar wel voorbij.
Die oppervlakkigheid en impulsiviteit laat Bach direct al horen in de bas-aria (1). Een eindeloos herhalen van een simpel en grillig motief zonder dat dit verder uitgewerkt wordt. Korte staccato noten zijn het in grote onderlinge intervallen. Springerig is het en het leidt nergens toe. Hiermee beeldt hij de 'leichtgesinnte Flattergeister' uit. Maar het woord 'Kraft' krijgt als contrast daarmee juist een lang aangehouden toon. In het tweede deel van deze aria gebruikt hij bij de tekst 'Belial' zeer karakteristieke harmonieën om dit personage kracht bij te zetten. Het alt-recitatief (2), begeleid door cello en orgel (dan wel klavecimbel) begint vertellend, waarna het overgaat in een 'arioso': de instrumentale begeleiding krijgt nu een doorgaande, melodische lijn. Er ontstaat een instrumentaal-vocaal duet, waarbij Bach het thema leent uit de cantate 'Ich hatte viel Bekümmernis' uit 1713. In de tenor- aria (3) horen we snelle noten die de flakkerende vlammen verbeelden die sterk contrasteren met de lang aangehouden toon op 'Ewigkeit'. Ook de prikkende doornen horen we terug in de repeterende noten. Het sopraan-recitatief (4) sluit aan bij de tekst van de tenor-aria, echter Gods woord heeft nu vruchtbare grond gevonden en klimt omhoog tot een hoge A. Het opgewekte slotkoor, met in verschilllende voor - en tussenspelen een eigen rol voor het gehele orkest (inclusief een feestelijke trompetpartij), bezingt dat Gods woord bij ons in goede aarde mag vallen. In het middendeel zingen de sopraan- en altsolist een virtuoos duet, enkel begeleid door de continuogroep. Daarna wordt het koorgedeelte herhaald.
Een korte, weinig indrukwekkende cantate vind ik dit tot - bij Leonhardt - het slotkoor komt met werkelijk prachtige jongensstemmen, daardoor wordt het alsnog mooi. Maar het trompetje doet er geen goed aan. Verrassend is dan dat duet in het slotkoor, inderdaad ongewoon.
Nieuwe inzichten biedt de uitvoering van de Swaen in de Lutherse kerk, januari 2010. Wat een enorm verschil met die andere cantate die ik vanmorgen hoorde in de Wester (jawel, het is een drukke cantatedag). Hier klinkt alles puntig en direct, transparant. Klavecimbel en luit in plaats van orgel, wat maakt dat veel verschil. En de nieuwe tenor Robert Bucklandt is een aanwinst. Een heerlijk slotkoor.
Ja, en nu weten we dus wat het zijn, die ‘leichtgesinde Flattergeister’? De franse versie heeft het over ‘les esprits volages et frivoles’. Nou ja. Het gaat allemaal over onze medemensen. Welke associaties hebt u hierbij? Stuur uw inzending naar njohan@xs4all.nl.